Portatieven en Positieven.
De portatieven
Sinds de oprichting van ons bedrijf houden wij ons bezig met de (re)constructie van middeleeuwse orgels. De aanleiding daarvan begon al toen Winold van der Putten het orgelmakers vak leerde bij de Orgelmakerij Reil in Heerde. Hij trad daar in 1978 in dienst. Hij kende vanuit de tijd dat hij in Groningen studeerde de musicus Jankees Braaksma. Deze was tijdens zijn blokfluit studie aan het conservatorium aldaar geïnteresseerd geraakt in de uitvoering van middeleeuwse muziek. Hij kreeg de gelegenheid om zich, na het behalen van zijn diploma, volledig te richten op middeleeuwse uitvoeringspraktijk aan de Schola Cantorum Basiliensis. Daartoe studeerde hij een tijd in Bazel.
Daar was een portatief voor die opleiding beschikbaar en Jankees was zo enthousiast over zo’n instrument, dat hij aan Winold vroeg om ook een dergelijk orgeltje te maken. In de avonduren is begonnen met de bouw van een portatief. Daarvoor had Jankees de werken van Arnaut van Zwolle aan Winold gegeven in de vorm van een kopie van de studie van Cerf en Labande, die dit werk, dat bewaard wordt in de Bibliothèque nationale de Paris, gepubliceerd hebben met een Franse vertaling en uitgebreid commentaar.
Deze studie is een van de weinigen die uitgebreid de bouw van portatieven beschrijft in tekst en met illustraties. De firma Reil bood de gelegenheid om dit instrument te maken. Hierbij werd gekozen voor een Mitra vormige pijpopstelling. Aanwijzingen hoe de wind bij de pijpen komt staan bij Arnaut beschreven. Ook vermeldt hij een extra balgje onderin het instrument om een doorgaande wind te kunnen verkrijgen.
Het pijpwerk werd in eerste instantie van puur lood gemaakt. Dat was als ‘daklood’ beschikbaar in de handel; dit is 0,8 mm dik maar bleek op den duur toch niet geschikt omdat het veel te zacht is. Bij het stemmen zakken de pijpen bij het labium in elkaar en onder invloed van allerlei chemicaliën gaat dit materiaal spontaan corroderen, vooral aan de soldeernaden. De klank was prachtig maar de standvastigheid van dit materiaal heeft ons toch genoodzaakt een alliage te maken met een paar procenten tin en andere metalen. Het lood dat in de middeleeuwen beschikbaar stond was niet geraffineerd; er zaten van oorsprong veel meer andere metalen in. Dezen maakten het metaal veel harder en daardoor bruikbaar voor de constructie van pijpen.
Na dit instrument zijn er velen gevolgd. De tweede was dit kleinere portatief dat ook gebaseerd is op Italiaanse oorsprongen. De pijpen van dit portatief zijn geïnspireerd op het traktaatfragment ‘sunt vero’. Dit fragment is een gedeelte uit het geschrift ‘Musica’ van Georgius Anselmi van Padua (kopie uit 1434). Beide teksten zijn gepubliceerd door C.J. Sachs in ‘Mensura Fistularum’ (1980). De mensuur van deze pijpen is duidelijk enger dan van het grote instrument, daardoor kan dit portatief in de discant, helder uitkomend, functioneren. Vorm en ornamentiek zijn gemaakt naar de afbeeldingen op een schilderij van Fra Angelico (1387-1455) in het San Marco-museum te Florence.
Voor een Amerikaanse klanten uit New York en Chicago hebben we ook een portatieven gemaakt.
Jankees wilde ook graag een groter portatief, daar was ik al eerder aan begonnen voor een Nederlandse klant, die uiteindelijk toch liet afweten. Dit orgeltje begon wat lager in toon. Het eerste instrument begon op hº en loopt tot a³. Het tweede vanaf g¹ en ook tot a³.
Het grootste portatief begint op gº en gaat tot a². in dit instrument komt de gis niet voor, deze wordt in de middeleeuwse muziek niet veel gebruikt. Ook heeft dit orgel geen transpositie sleepjes, zoals de eerste twee.
Voor het eerste orgeltje hebben we drie sleepjes gemaakt, de toonhoogte kan 415/440/465 gekozen worden. Bij het tweede is de vaker gebruikte 440/465 variant gekozen.
Bij veel portatieven van collega bouwers wordt gekozen om stemhuzen boven aan de pijpen te maken. Wij kiezen meestal niet voor deze optie. Het blijkt dat wanneer de pijpen exact op lengte zijn, er heel weinig gecorrigeerd hoeft te worden. Bij dit grotere instrument hebben we wel loden hulzen gemaakt om het kunnen laten overeenstemmen met de toohoogte van het Rutland orgel in Marsum en het daarbij behorende carillon.
De labiumvorm van dit orgel is naar de tekening bij Arnaut. ‘Alius modus flexura’
De kas van het eerste orgel is van eiken, voor de anderen hebben we Western Red Cedar gebruikt. Ook voor het metaal voor de pijpen zijn we op zoek gegaan naar lichtere mogelijkheden. Die hebben we gevonden door pijpen te maken van vrijwel puur tin of heel dun koper.
Kort geleden hebben we voor een festival in Cuenca in Spanje een serie van vier kleine portatieven gemaakt. Zie bijzonderheden
Van de grotere vorm is een tijd geleden een instrument gemaakt voor een Nederlandse klant, we kozen daarbij voor pijpen van tin. Bij die gelegenheid heeft het grote portatief van Jankees ook een set tinnen pijpen gekregen en is er een extra orgeltje vervaardigd, dat nog steeds te koop is. Zie groot van tin
Bijzonderheden portatieven
Toetsomvang Klein: g¹ – a³ Middel: hº – a³ Groot: gº – a²
Kas van Libanonceder en Western Cedar, toetsen van hulst. Een balg met 7 vouwen aan de achterkant. Transpositie mogelijkheid. Bij de middelste en de grootste kan een extra balgje onderin geplaatst worden voor ‘Ventum continuum’. Op verzoek zijn er ook mogelijkheden om andere houtsoorten te kiezen.
De positieven
Wij hebben een aantal groterer middeleeuwse orgels gereconstrueerd. Deze hebben een eigen pagina:
Middeleeuws orgel voor David Rumsey 2010
De constructie van de orgels in het Museum Colombano te Bologna
Reconstructie van een orgel